Correct aandrijven met je beenhulpen

 

CORRECT AANDRIJVEN MET JE BEENHULPEN

Om de juiste beenhulpen op de juiste manier te kunnen geven, moet je je als ruiter bewust zijn van
wat er in het lichaam van het paard onder je gebeurt. Behalve inlevingsvermogen zijn ook een goede
beheersing van je eigen lichaam en timing van groot belang. Bovendien moet je in staat zijn om je
beenhulpen op de juiste plek en in de juiste mate op het paardenlijf te geven, anders hebben je hulpen
geen enkele zin.

Foto: Peter Prohn, Holger Schupp
Met welk deel van je been kun je het best communiceren met je paard?
Is dat met je hak? Met je knie

BeenhulpenOf met je kuit? Het antwoord is: met je achterste bovenbeenspieren
(hamstrings). Alleen met deze spieren krijg je je kuit zo aan het paard dat er geen
andere spieren worden aangespannen. Bij het gebruik van de achterste bovenbeenspieren
wordt de hoek van de knie kleiner waardoor de kuit automatisch aan het paard komt. Let
wel op dat je je spieren niet steeds plompverloren aanspant! Want hoe vaker je
ongecontroleerd drukt, knijpt, grijpt of duwt tegen de flanken van je paard, des te meer
redenen je hem geeft om je beenhulpen te negeren. Zorg ervoor dat je je beenhulpen altijd
op dezelfde manier geeft, anders begrijpt je paard niet wat je bedoeling is. Span je achterste
bovenbeenspieren tijdens het aandrijven aan, zodat de achterbenen van je paard worden geactiveerd. Het correct
aanspannen van je achterste bovenbeenspieren is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan,want dit zijn nou net de
spieren die bij de mens niet of nauwelijks ontwikkeld zijn. Dat betekent dat je – voordat je 
je paard door middel van beenhulpen
wilt sturen – door het doen van speciale oefeningen je spieren moet versterken.

Twee oefeningen die erg geschikt zijn om je achterste bovenbeenspieren te trainen:

(1) Ga voorover staan. Houd je benen gestrekt en breng je handen zo dicht mogelijk bij de grond.
Blijf een paar seconden zo staan, kom weer overeind en doe de oefening nogmaals.

(2) Hef in staande positie één been gestrekt op en laat je voet rusten op een muurtje, een hek of een
tafel. Buig vervolgens heel langzaam met een rechte rug voorover, totdat je met je neus je knie raakt.
Leg je handen als steun op je bovenbeen. Houd deze positie een paar seconden vast, ontspan en doe
de oefening nog eens. Vervolgens is je andere been aan de beurt.

Wanneer een paard beweegt, kromt hij zijn rug afwisselend naar links en rechts. Hierdoor stoot hij uit
zichzelf al zijn lichaam afwisselend tegen het linker- en rechterbeen van de ruiter. Het paard drijft zichzelf
als het ware al aan. Elke keer als het achterbeen van het paard vlak voor de afzet is, raakt de romp van
het paard aan die kant de kuit van de ruiter. Een geoefende ruiter kan op dat moment de inwerking met
wat lichte druk versterken.

Wanneer precies in welke gang welk achterbeen afzet, leer je niet van de een op de andere dag. Door je te
verdiepen in de theorie van de takt en de fases van de drie basisgangen, kun je wel een hoop leren over hoe
het paardenlichaam beweegt. Voor de rest is het vooral een kwestie van voelen. Af en toe rijden zonder
zadel kan in dit geval helpen.

Zit je stevig en zelfverzekerd op je paard? Heb je de basishulpen onder de knie? Dan is het tijd voor de
volgende stap.

Een geoefende ruiter kan meer doen met zijn bovenbenen dan alleen voorwaarts drijven. Hij kan ook
voorwaarts-zijwaarts drijven of zijn benen aanliggend gebruiken. In beide gevallen is het belangrijk dat de
benen een handbreedte achter de singel worden aangelegd zodat precies die spiergroepen die op de
achterhand van het paard inwerken in je bovenbeen worden geactiveerd.

Het aanliggende bovenbeen is veel meer dan zo maar een extraatje om aan te drijven. In een gebogen lijn
verhindert het bovenbeen het zogenaamde wegvallen van de achterhand. Het paard stapt in dit geval met
de achterbenen over de cirkellijn, omdat dit minder inspanning kost dan wanneer het paard zijn hele lichaam
moet buigen. Om de buiging vast te houden, heb je je aanliggende bovenbeen nodig. Dat bovenbeen is soms actief
en soms passief, afhankelijk van wat de achterhand van het paard doet en van hoe gevoelig het paard is.

Houding en zit

De juiste houding en zit zijn erg belangrijk, wanneer je beenhulpen wilt geven. Dat wil niet zeggen dat je
je lichaam pompend naar voren moet bewegen om je paard voorwaarts te laten gaan. Dit verstoort alleen het
natuurlijke ritme van het paard. Hoe moet je dan wel zitten? Zorg dat je volledig in balans op je paard zit. Je
hakken behoren zich op een lijn met je heupen te bevinden, je onderarm dient een lijn te vormen met de teugel,
tot aan de paardenmond. Span je buikspieren aan om te voorkomen dat je voorover wordt getrokken. Strek je
bovenlichaam en probeer je armen en benen te ontspannen. Zoek naar de juiste balans, zonder je armen of
benen te gebruiken.behoren zich op een lijn met je heupen te bevinden, je onderarm dient een lijn te vormen met de teugel,
tot aan de paardenmond. Span je buikspieren aan om te voorkomen dat je voorover wordt getrokken. Strek je
bovenlichaam en probeer je armen en benen te ontspannen. Zoek naar de juiste balans, zonder je armen of
benen te gebruiken.

Tip Joyce Heuitink:

Timing is super belangrijk en wanneer je drijft, moet je een reactie verlangen. Komt die reactie niet? Geef dan
een herhaalde of duidelijkere beenhulp. Wees heel bewust van het feit of je toevallig je benen aanknijpt of niet.
Als je het niet door hebt, geef je namelijk 
een heleboel hulpen zonder hier een reactie voor terug te verlangen,
met het gevaar dat het paard achter het been raakt.